De Overtocht II

12 augustus 2014 - Bujumbura, Burundi

Als twee ijsberen tussen een grizzlypopulatie wachtten we bij de ingang op Onesphor, de vriend van Yves Patrick. Een man, niet meer dan een verzameling botten waar een vel overheen gespannen was, meldde zich. Het hangen rond de haven had zijn lichaam volledig afgekalfd, een neus als een druipsteen.

Hij toverde een medisch paspoort voor Feia tevoorschijn en nam ons mee zijn kantoortje in. Een kluwen draadjes als een bos onkruid priemde uit de muur. Hij pakte het juiste draadje en verbond er een vaste telefoon aan. Korte gesprekken volgden elkaar snel op. Weinig woorden, alleen het strikt noodzakelijke. Hij nam ons mee naar buiten en gidste ons naar Arnolac, het scheepsbedrijf. In een kamer zat de directrice en haar assistent. Ze schreef twee tickets uit, terwijl wij het vragenvuur met moeite konden blussen.

   ‘Elf uur’, zei de kapitein op de gang toen we naar de vertrektijd vroegen. Een mountainbike kon parkeren tussen zijn voortanden.

We haastten ons naar het douanegebouwtje en passeerden bijna twintig verveelde Afrikanen. De een zittend tegen zijn koffer, de ander onderuitgezakt en ogen dicht. De officier, een potentiele topacteur als badguy, stempelde het paspoort af. Het rondzwierende oog van de ventilator aan het plafond koelde de bouwkeet.

We liepen weer langs de rij. Een man sprak ons aan. Twee gouden tanden, een boeventronie. Aan zijn rechterhand pronkte een goudklomp aan zijn vinger, aan zijn pols een beest van een horloge. Al het edelmetaal torste hij als een halter met zich mee.

   ‘Ik wacht hier al een week, iedere dag. Ze nemen ons in de maling! Wat hebben ze gezegd?’

Ik keek naar Onesphor, zijn gezicht een onschuldige peuter. Hij nam afscheid van ons en verdween weer in zijn habitat waar hij al 23 jaar scharrelde. Op zoek om vraag en aanbod met elkaar te verbinden.

We sloten de rij aan. Een moeder en ambitieuze zoon; hij wilde dokter worden. De met goud overladen Congolees en zijn neef, een oude slapende vrouw. We wachtten. Af en toe werd het stilleven onderbroken als iemand een bosje fruitschillen naar de uitlopers van het strand bracht. De Congolees knoopte een gesprek met me aan, de continue dreiging van zijn twee gouden tanden.

Hij, wij noemden hem Iz, is een handelsreiziger en heeft pretenties om een belangrijk man in de politiek te worden. Liefst president. Klein, maar charismatisch. Ook een fantast en niet ongevoelig voor macht. Hij kan als bemiddelaar optreden tussen rijke westerlingen en lokale overheden. De grond barst van de mineralen; goud en diamant. Met zijn gevulde rechterarm gaf hij zijn boodschap kracht bij. Er is alleen een dekmantel nodig om als blanke lappen grond te kopen. Een humaan projectplan; de aanleg van een school of ziekenhuis. Zoiets. Dan zou genoeg munitie hebben om lokale overheden te overtuigen om vele hectaren over te laten schrijven naar de koper. Niets wat een bodemroof dan in de weg zou staan. Win-win situatie, volgens Iz.

Ik luisterde aandachtig. Op kleine afstand waakte een broodmagere beveiliger voor onrust. Tot nu toe waren alle afspraken over de vertrektijd van het vrachtschip net zoveel waard geweest als de lokale munteenheid.

De neef van Iz, we noemden hem Kiz, las onafgebroken uren in onze Lonely Planets. Hij zocht zijn woonplaats op. Dar es Salaam in Tanzania. Met zijn vinger speurde hij door de straten en stond stil bij bekenden plekken en verblijven. Hardop zei hij de namen en knikte daarbij met een glimlach. Zijn vrouw was vreemd gegaan. Op zijn telefoon zocht hij een plaatje van zijn dochter, vier jaar. Het had ook een jongetje kunnen zijn, maar misschien lag het aan de kwaliteit van het toestel.

Om 17.15 ging het hek open. Ruim zeven uur later dan de afspraak. Iz bleek opeens toch te kunnen lachen. Losse spullen werden aan tassen en koffers gebonden. Feia brandde haar vingers aan het kookstel, ze was net voor iedereen koffie aan het maken, en goot het water weer terug in de fles.

Een dame op de kade met een papier. Een lijst namen en nationaliteiten. Ze las hardop de namen, terwijl we een dansje maakten. Er is een bootschikking. Haar intonatie was streng. Alsof vluchtelingen op retourtransport worden gezet. Iz en Kiz schreeuwden als ze voet op de Sagamba zetten. Stapje voor stapje liepen we op de palet. Een brug tussen kade en schip, een brug tussen verveling en een nieuw avontuur. Onze slippers kletsten op het vale bodemstaal.

Foto’s